Plus-que-parfait (verleden tijd in het Frans) - Conjugatie met oefeningen & voorbeelden

De grammaticale tijd "plus-que-parfait” maakt het mogelijk om acties of gebeurtenissen uit te drukken die plaatsvonden vóór een andere actie in het verleden, waardoor een laag van temporele precisie wordt toegevoegd aan hun verhalen of beschrijvingen.

 

Formatie

avoir/être (imperativ) + hoofdwerkwoord (passé composé)

Voorbeeld:

J'avais + parlé
(Ik had gesproken)

Plus-que-parfait wordt gevormd door het hulpwerkwoord “avoir” of “être” in de imparfait tijd, gevolgd door het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord. De keuze tussen “avoir” en “être” als hulpwerkwoord hangt af van het hoofdwerkwoord en de transitiviteit ervan. De meeste werkwoorden gebruiken “avoir” als hulpwerkwoord in de plus-que-parfaitplus-que-parfait tijd, terwijl een kleinere groep werkwoorden, voornamelijk gerelateerd aan beweging en reflexieve handelingen, gebruik maken van “être.”

Hier is een voorbeeld van de vorming van de plus-que-parfait tijd met behulp van het werkwoord “parler” (spreken) met het hulpwerkwoord “avoir”:

  • J’avais parlé (Ik had gesproken)
  • Tu avais parlé (Je had gesproken)
  • Il/elle avait parlé (Hij/zij heeft gesproken)
  • Nous avions parlé (We hadden gesproken)
  • Vous aviez parlé (Je had gesproken)
  • Ils/elles avaient parlé (Ze hadden gesproken)

En hier is een voorbeeld met het werkwoord “aller” (gaan) met het hulpwerkwoord “être”:

  • J’étais allé(e) (Ik was weg)
  • Tu étais allé(e) (Je was weg)
  • Il/elle était allé(e) (Hij/zij is weg)
  • Nous étions allé(e)s (We waren weg)
  • Vous étiez allé(e)(s) (Je was weg)
  • Ils/elles étaient allé(e)s (Ze waren weg)

 

Gebruik

Plus-que-parfait wordt gebruikt om een actie te beschrijven die al in het verleden heeft plaatsgevonden vóór een andere actie of gebeurtenis in het verleden. Het benadrukt de voltooiing of anterioriteit van de actie. Vaak wordt het gebruikt in combinatie met de passé composé of een andere verleden tijd om de opeenvolging van gebeurtenissen beter te begrijpen.

Bijvoorbeeld:

  • “Quand je suis arrivé à la gare, le train était déjà parti.” (Toen ik op het station aankwam, was de trein al vertrokken.)

In deze zin, plus-que-parfait (était parti) wordt gebruikt om aan te geven dat de trein al vertrokken was voordat de verteller arriveerde, wat de volgorde van de gebeurtenissen benadrukt.

Plus-que-parfait wordt ook gebruikt in gerapporteerde spraak wanneer de gerapporteerde spraak zelf in het verleden ligt. Bijvoorbeeld:

  • “Il m’a dit qu’il avait déjà vu ce film.” (Hij vertelde me dat hij deze film al had gezien.)

In dit voorbeeld, plus-que-parfait (avait déjà vu) wordt gebruikt om aan te geven dat het zien van de film heeft plaatsgevonden vóór het moment van verslaggeving.

Verder, plus-que-parfait kan worden gebruikt in voorwaardelijke zinnen (si bepalingen) om een hypothetische situatie in het verleden uit te drukken:

  • “Si j’avais étudié plus, j’aurais réussi l’examen.” (Als ik meer had gestudeerd, had ik het examen gehaald.)

In deze zin, plus-que-parfait (avais étudié) wordt in de voorwaardelijke bepaling gebruikt om een toestand uit het verleden aan te geven die zich niet heeft voorgedaan, en het gevolg ervan wordt uitgedrukt met de voorwaardelijke tijd (aurais réussi).

 

10 voorbeelden

Hier zijn 10 zinnen waar de Franse grammaticale tijd “plus-que-parfait” wordt gebruikt:

  1. J’avais déjà mangé quand ils sont arrivés. (Ik had al gegeten toen ze aankwamen.)
  2. Elle avait étudié avant l’examen. (Ze had gestudeerd voor het examen.)
  3. Nous avions vu ce film auparavant. (We hadden deze film al eerder gezien.)
  4. Tu avais déjà fini ton travail quand je suis rentré. (Je was al klaar met je werk toen ik thuis kwam.)
  5. Ils avaient déjà réservé leurs billets d’avion. (Ze hadden hun vliegtickets al geboekt.)
  6. Avant de partir, j’avais préparé mes bagages. (Voordat ik vertrok, had ik mijn koffers gepakt.)
  7. Vous aviez déjà rencontré ce professeur auparavant. (Je had deze leraar al eerder ontmoet.)
  8. Le train était déjà parti quand nous sommes arrivés à la gare. (De trein was al vertrokken toen we op het station aankwamen.)
  9. Avant de prendre ma décision, j’avais réfléchi longuement. (Voordat ik mijn beslissing nam, had ik er lang over nagedacht.)
  10. Elle avait déjà lu ce livre plusieurs fois. (Ze had dit boek al verschillende keren gelezen.)

 

10 oefeningen met plus-que-parfait

Hier zijn 10 oefeningen gericht op de Franse grammaticale tijd “plus-que-parfait”. Vergeet niet de werkwoorden tussen haakjes dienovereenkomstig te vervoegen:

  1. Complétez la phrase avec la forme correcte du plus-que-parfait : Avant de partir, ils (préparer) déjà leurs valises.
  2. Transformez la phrase au plus-que-parfait : Elle m’a dit qu’elle (finir) le travail avant midi.
  3. Choisissez la forme correcte du plus-que-parfait : Quand je suis arrivé, ils (déjà partir).
  4. Mettez le verbe entre parenthèses au plus-que-parfait : Nous (visiter) déjà plusieurs musées avant de rentrer chez nous.
  5. Réécrivez la phrase au plus-que-parfait : Il est rentré à la maison après qu’il (faire) ses courses.
  6. Complétez la phrase avec la forme correcte du plus-que-parfait : Quand nous sommes arrivés, la fête (déjà commencer).
  7. Transformez la phrase au plus-que-parfait : J’étais épuisé parce que je (travailler) toute la nuit.
  8. Choisissez la forme correcte du plus-que-parfait : Quand j’ai trouvé mes clés, je (les chercher) pendant une heure.
  9. Mettez le verbe entre parenthèses au plus-que-parfait : Tu (déjà finir) ton repas quand j’ai appelé.
  10. Réécrivez la phrase au plus-que-parfait : Avant de tomber malade, il (manger) un repas copieux.