Futur passé (verleden tijd in het Frans) - Conjugatie met oefeningen & voorbeelden

In de Franse grammatica is de tijd futur passé komt overeen met de verleden tijd in het Engels. Soms wordt de tijd ook wel futur antérieur.

De toekomstige verleden tijd wordt met name gebruikt om te beschrijven:

  1. een toekomstige actie die plaatsvindt vóór een andere toekomstige actie
  2. een actie die in de toekomst wordt voltooid
  3. veronderstellingen of vermoedens

Echter, futur passé is slechts één van de drie Franse toekomende tijden; de andere twee zijn futur simple en futur proche.

 

Samenstelling

De toekomstige verleden tijd is een samengestelde tijd (zoals de passé composébijvoorbeeld) bestaat uit twee delen: de toekomstige vorm van een hulpwerkwoord + het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord. Met andere woorden:

  • être of avoir in futur + het hoofdwerkwoord participe passé

Dit blijkt ook uit onderstaande tabellen:

Voornaamwoord

+

être

+

Participe passé
Je serai
Tu seras
Il/elle/on sera
Nous serons
Vous serez
Ils/elles seront

of

Voornaamwoord

+

avoir

+

Participe passé
Je aurai
Tu auras
Il/elle/on aura
Nous aurons
Vous aurez
Ils/elles auront

Merk op dat de keuze tussen être en avoir bepaald wordt door het hoofdwerkwoord; d.w.z. het hulpwerkwoord moet overeenkomen met het hoofdwerkwoord. Voorbeelden:

  • “Je sera parti à midi”
    • Juist. zal zijn weg voor het avondeten
    • Fout. Ik ben weg bij het diner
  • “Je te prêterai ma voiture quand je l’aurai lavé”
    • Juist. Ik leen je de auto als ik... hebben was het
    • Fout. Ik leen je de auto als hij... is gewassen

 

Gebruik

De toekomstige verleden tijd wordt op drie manieren gebruikt:

1. om een toekomstige actie te beschrijven die plaatsvindt vóór een andere toekomstige actie. (hier futur passé wordt gebruikt in combinatie met futur simple):

  • Quand je serai parti, ils fermeront l’usine = Als ik weg ben, sluiten ze de fabriek
  • Vous le ferez aussitôt qu’elle sera arrivée = Je doet het zodra ze aankomt...

In bovenstaande zinnen zijn de woorden fermeront en ferez staan in de toekomende tijd en zijn dus de laatste toekomstige handelingen in hun respectieve zinnen.

Merk op dat bovenstaand gebruik typisch voorkomt in tijdsbepalingen waarbij de tijdsbepaling wordt voorafgegaan door een van de volgende onderschikkende connectieven: aussitôt que, dès que, lorsque, quand, une fois que en après que.

 

2. Een actie beschrijven die in de toekomst zal worden voltooid (hier wordt alleen de toekomstige verleden tijd gebruikt):

  • Dans trois semaines, l’usine sera fermé = Over 3 weken wordt de fabriek gesloten
  • Je l’aurai terminé à 15h00 = Ik heb het voltooid om 15.00

 

3. Om veronderstellingen of vermoedens uit te drukken (hier wordt de toekomstige verleden tijd vaak met de tegenwoordige tijd gebruikt):

  • J’ai perdu mes clés! T’es sûr? Je pense que tu l’auras oublié chez toi. = Ik ben mijn sleutels vergeten! Weet je het zeker? Ik denk dat je ze thuis hebt laten liggen. Ik denk dat je ze thuis hebt laten liggen.
  • Jerôme est malheureux ; il aura perdu = Jerôme is ongelukkig; hij moet verloren hebben

 

Er is een vierde gebruik, hoewel niet zo gebruikelijk als de drie hierboven, in historische verhalen waar gebeurtenissen in iemands leven kunnen worden beschreven met futur passéook al vonden deze gebeurtenissen lang geleden plaats:

  • L’esclave aura tué son maître = De slaaf doodde / wilde zijn meester doden...
  • Il aura écrit le livre en trois semaines = Hij schreef het boek in drie weken.

Zoals uit de bovenstaande voorbeelden blijkt, kan het moeilijk zijn deze vormen van futur passé direct.

 

20 Oefeningen

Hier zijn tien oefeningen waarin je de lege plekken moet invullen met de juiste vorm van de "Futur Passé" (toekomende tijd) in het Frans:

  1. Hier, il ________ (manger) une délicieuse pizza.

  2. Nous ________ (aller) au cinéma la semaine dernière.

  3. Ze ________ (venir) me voir la semaine passée.

  4. Vous ________ (finir) vos devoirs hier soir.

  5. Ils ________ (partir) en vacances l'été dernier.

  6. Demain, tu ________ (prendre) le train pour Paris.

  7. Nous ________ (acheter) une nouvelle voiture le mois dernier.

  8. Elle ________ (regarder) un film passionnant hier.

  9. Ils ________ (être) très fatigués après la fête d'hier soir.

  10. L'année prochaine, je ________ (visiter) l'Espagne.

10 andere oefeningen

  1. Vervoeg het werkwoord "manger" (eten) in de "Futur Passé" voor het voornaamwoord "tu".

  2. Verander de volgende zin in de "Futur Passé": "Il regardera le film ce soir."

  3. Herschrijf de volgende zin in de "Futur Passé": "Elle parlera à sa mère demain matin."

  4. Vervoeg het werkwoord "partir" (vertrekken) in de "Futur Passé" voor het voornaamwoord "nous".

  5. Verander de zin "Ils finiront leurs devoirs ce weekend" in de "Futur Passé".

  6. Maak een zin in de "Futur Passé" met het werkwoord "aller" (gaan) en het voornaamwoord "je".

  7. Zet de zin "Nous verrons nos amis samedi prochain" om in de "Futur Passé".

  8. Maak een zin in de "Futur Passé" met het werkwoord "acheter" (kopen) en het voornaamwoord "vous".

  9. Herschrijf de zin "Tu reviendras à Paris l'année prochaine" in de "Futur Passé".

  10. Maak een zin in de "Futur Passé" met het werkwoord "prendre" (nemen) en het voornaamwoord "elle".