Duitse grammatica kan een uitdagend aspect zijn voor Engelstaligen die de taal leren. Hoewel beide talen een aantal overeenkomsten hebben, zijn er ook belangrijke verschillen die tot fouten kunnen leiden. In dit artikel kijken we naar een aantal veelvoorkomende Duitse grammaticafouten die Engelstaligen maken, samen met voorbeelden om deze problemen te verduidelijken.
Fouten in woordvolgorde
In het Duits kan de woordvolgorde aanzienlijk verschillen van het Engels. Een veelgemaakte fout is het plaatsen van het werkwoord aan het einde van een bijzin in plaats van op de tweede positie in hoofdzinnen.
Voorbeeld:
- Engels: “I go tomorrow to the cinema.”
- Verkeerd Duits: “Ich gehe morgen ins Kino.”
- Correct Duits: “Morgen gehe ich ins Kino.”
Ontkenningsfouten
Ontkenning in het Duits is het gebruik van het woord “nicht” (niet) of andere ontkenningswoorden zoals “kein” (geen) correct. Engelstaligen worstelen vaak met de plaats van deze woorden in een zin.
Voorbeeld:
- Engels: “I don't speak German.”
- Verkeerd Duits: “Ich spreche nicht Deutsch.”
- Correct Duits: “Ich spreche kein Deutsch.”
Geslacht en artikelen
Duitse zelfstandige naamwoorden hebben grammaticaal geslacht (masculine, feminine, neuter)die de gebruikte artikelen bepaalt (der, die, das). Engelstaligen vinden het vaak een uitdaging om het geslacht van elk zelfstandig naamwoord te onthouden.
Voorbeeld:
- Engels: “The book is interesting.”
- Verkeerd Duits: “Der Buch ist interessant.”
- Correct Duits: “Das Buch ist interessant.”
Plaatsing van modale werkwoorden
Modale werkwoorden in het Duits, zoals “können” (kan) of “müssen” (moeten), worden anders geplaatst in zinnen dan in het Engels. Ze komen vaak voor het hoofdwerkwoord.
Voorbeeld:
- Engels: “I can speak German.”
- Verkeerd Duits: “Ich sprechen kann Deutsch.”
- Correct Duits: “Ich kann Deutsch sprechen.”