"Mettre" - Conjugatie van het Franse werkwoord

De Franse taal heeft een rijk en gevarieerd aanbod aan werkwoorden, elk met zijn eigen unieke vervoegingspatronen. Een van deze werkwoorden is "mettre", wat in het Engels vertaald kan worden als "zetten" of "plaatsen". Begrijpen hoe je "mettre" moet vervoegen is essentieel voor iedereen die Frans leert, omdat het een vaak gebruikt werkwoord is in alledaagse gesprekken. In dit artikel verkennen we de vervoeging van "mettre" in verschillende tijden en stemmingen, zodat je dit veelzijdige werkwoord met vertrouwen kunt gebruiken in verschillende contexten.

 

Tegenwoordige tijd (Présent)

In de tegenwoordige tijd wordt "mettre" als volgt vervoegd:

- Je mets (Ik zet)
- Tu mets (Jij zet, informeel enkelvoud)
- Il/elle/on met (Hij/zij/iemand zet)
- Nous mettons (Wij zetten)
- Vous mettez (U zet, formeel enkelvoud en meervoud)
- Ils/elles mettent (Zij zetten)

Bijvoorbeeld:

- Je mets le livre sur la table. (Ik leg het boek op tafel.)
- Nous mettons nos chaussures avant de sortir. (We trekken onze schoenen aan voordat we naar buiten gaan).

 

Verleden tijd (Passé Composé)

Om de verleden tijd (passé composé) van "mettre" te vormen, moet je het hulpwerkwoord "avoir" en het voltooid deelwoord "mis" gebruiken. De vervoeging is als volgt:

- J'ai mis (ik heb gezet)
- Tu as mis (Jij zet, informeel enkelvoud)
- Il/elle/on a mis (Hij/zij/iemand zette)
- Nous avons mis (Wij zetten)
- Vous avez mis (U zette, formeel enkelvoud en meervoud)
- Ils/elles ont mis (Zij zetten)

Bijvoorbeeld:

- J'ai mis les clés dans la boîte. (Ik heb de sleutels in de doos gedaan.)
- Ils ont mis beaucoup d'efforts dans ce projet. (Ze hebben veel moeite gedaan voor dit project).

 

Imperfecte tijd (Imparfait)

De onvoltooid verleden tijd (imparfait) van "mettre" wordt gebruikt om lopende of gebruikelijke handelingen in het verleden te beschrijven. Volg dit patroon om het te vervoegen:

- Je mettais (Ik stopte, ik stopte)
- Tu mettais (Jij stopte, Jij stopte, informeel enkelvoud)
- Il/elle/on mettait (Hij/zij/iemand stak, Hij/zij/iemand stak)
- Nous mettions (We waren aan het zetten, We hebben vroeger gezet)
- Vous mettiez (Jij stopte, Jij stopte, formeel enkelvoud en meervoud)
- Ils/elles mettaient (Zij staken, Zij staken)

Bijvoorbeeld:
- Quand j'étais jeune, je mettais toujours ma veste. (Toen ik jong was, trok ik altijd mijn vest aan).
- Ils mettaient de la musique douce pour se détendre. (Ze zetten zachte muziek op om te ontspannen).

 

Toekomende tijd (Futur Simple)

De toekomende tijd (futur simple) van "mettre" wordt gebruikt om te praten over acties die in de toekomst zullen gebeuren. Gebruik het volgende patroon om het te vervoegen:

- Je mettrai (Ik zal zetten)
- Tu mettras (Jij zult zetten, informeel enkelvoud)
- Il/elle/on mettra (Hij/zij/iemand zal zetten)
- Nous mettrons (Wij zullen zetten)
- Vous mettrez (U zult zetten, formeel enkelvoud en meervoud)
- Ils/elles mettront (Zij zullen zetten)

Bijvoorbeeld:

- Demain, je mettrai mon costume pour l'entretien d'embauche. (Morgen trek ik mijn pak aan voor het sollicitatiegesprek).
- Ils mettront les tables pour la fête. (Ze zullen de tafels dekken voor het feest).

 

Aanvoegende wijs (Subjonctif)

De aanvoegende wijs wordt gebruikt om twijfel, verlangen of onzekerheid uit te drukken. Om "mettre" in de aanvoegende wijs te vervoegen, gebruik je het volgende patroon:

- Que je mette (Dat ik zet)
- Que tu mettes (Dat je zet, informeel enkelvoud)
- Qu'il/elle/on mette (Dat hij/zij/iemand zet)
- Que nous mettions (Dat we zetten)
- Que vous mettiez (Dat je zet, formeel enkelvoud en meervoud)
- Qu'ils/elles mettent (Dat zij zetten)

Bijvoorbeeld:

- Il faut que tu mettes cette robe pour la cérémonie. (Je moet deze jurk aantrekken voor de ceremonie).
- Je souhaite qu'ils mettent plus d'efforts dans leur travail. (Ik zou willen dat ze meer moeite deden voor hun werk).

 

10 voorbeeldzinnen met het woord "mettre"

Hier zijn 10 voorbeeldzinnen met het woord "mettre" in verschillende grammaticale tijden:

  1. Je mets mon manteau avant de sortir. (Ik trek mijn jas aan voordat ik naar buiten ga) - Tegenwoordige Tijd
  2. Tu as mis les clés sur la table. (Je hebt de sleutels op tafel gelegd.) - Verleden Tijd (Passé Composé)
  3. Il mettait toujours son chapeau en été. (Hij zette zijn hoed altijd op in de zomer.) - Imperfect Tense (Imparfait)
  4. Nous mettrons les livres dans la bibliothèque demain. (We zullen de boeken morgen in de bibliotheek zetten.) - Toekomende Tijd (Futur Simple)
  5. Il faut que tu mettes ces documents dans le classeur. (Je moet deze documenten in de ordner doen.) - Subjunctieve Stemming (Subjonctif)
  6. Elles ont mis des fleurs dans le vase (Ze hebben bloemen in de vaas gedaan) - Verleden Tijd (Passé Composé)
  7. Nous mettions de la musique pour danser. (We zetten muziek op om te dansen.) - Imperfect Tense (onvoltooid verleden tijd)
  8. Vous mettrez le gâteau au four pendant 30 minutes. (Jullie zullen de taart 30 minuten in de oven zetten.) - Toekomende Tijd (Futur Simple)
  9. Il est important qu'elle mette son nom sur le formulaire. (Het is belangrijk dat ze haar naam op het formulier zet.) - Subjunctieve Stemming (Subjonctif)
  10. Les enfants mettent leurs jouets dans le coffre. (De kinderen doen hun speelgoed in de kofferbak.) - Tegenwoordige Tijd