Conjugatie van het Franse werkwoord "Rencontrer

"Rencontrer" is een veelgebruikt Frans werkwoord dat "ontmoeten" of "tegenkomen" betekent. Werkwoorden vervoegen in het Frans kan een beetje ingewikkeld zijn, omdat ze veranderen afhankelijk van het onderwerp en de tijd. In dit artikel zullen we de vervoeging van "rencontrer" in verschillende tijden en stemmingen onderzoeken, zodat je een uitgebreide handleiding krijgt om dit werkwoord correct te gebruiken in je Franse gesprekken.

 

Tegenwoordige tijd (Présent)

In de tegenwoordige tijd wordt "rencontrer" als volgt vervoegd:

- Je rencontre (Ik ontmoet/ontmoet)
- Tu rencontres (Je ontmoet/ontmoet)
- Il/Elle/On rencontre (Hij/Zij/Eén ontmoet/ontmoet)
- Nous rencontrons (We ontmoeten/ontmoeten)
- Vous rencontrez (Je ontmoet/ontmoet)
- Ils/Elles rencontrent (Zij ontmoeten/ontmoeten)

 

Verleden tijden (Passé Composé, Imparfait en Plus-que-parfait)

 

1. Passé Composé (Samengestelde verleden tijd)

Om de passé composé te vormen, heb je het hulpwerkwoord "avoir" (hebben) of "être" (zijn) nodig, samen met het voltooid deelwoord van "rencontrer". Meestal wordt "avoir" gebruikt. Zo ziet het eruit:

- J'ai rencontré (ik ontmoette/ontmoette)
- Tu as rencontré (U bent tegengekomen)
- Il/Elle/On a rencontré (Hij/Zij/Eén ontmoette/ontmoette)
- Nous avons rencontré (We ontmoetten/ontmoetten)
- Vous avez rencontré (U bent tegengekomen)
- Ils/Elles ont rencontré (Zij ontmoetten/ontmoetten)

 

2. Imparfait

De onvoltooid verleden tijd wordt gebruikt om lopende of gebruikelijke handelingen in het verleden te beschrijven. Voor "rencontrer" vervoeg je de onvoltooid verleden tijd als volgt:

- Je rencontrais (Ik ontmoette/ontmoette)
- Tu rencontrais (Je ontmoette/ontmoette)
- Il/Elle/On rencontrait (Hij/Zij/Onze ontmoette/ontmoette)
- Nous rencontrions (We hebben elkaar ontmoet)
- Vous rencontriez (Vroeger ontmoette/ontmoette je)
- Ils/Elles rencontraient (Zij ontmoetten elkaar)

 

3. Plus-que-parfait (Pluperfect)

De onvoltooid verleden tijd wordt gebruikt om handelingen te beschrijven die al hadden plaatsgevonden vóór een andere handeling in het verleden. Om "rencontrer" in deze tijd te vervoegen, gebruik je de onvoltooid verleden vorm van het hulpwerkwoord "avoir" of "être" samen met het voltooid deelwoord:

- J'avais rencontré (Ik had ontmoet/tegengekomen)
- Tu avais rencontré (Je had ontmoet/tegengekomen)
- Il/Elle/On avait rencontré (Hij/Zij/Eén had ontmoet/tegengekomen)
- Nous avions rencontré (We zijn elkaar tegengekomen)
- Vous aviez rencontré (U heeft ontmoet)
- Ils/Elles avaient rencontré (Ze hadden elkaar ontmoet/tegengekomen)

 

Toekomstige en voorwaardelijke tijden (Futur Simple en Conditionnel)

 

1. Futur Simple (Eenvoudige Toekomst)

Om acties uit te drukken die in de toekomst zullen gebeuren, gebruik je de eenvoudige toekomende tijd:

- Je rencontrerai (Ik zal ontmoeten/ontmoeten)
- Tu rencontreras (Je zult ontmoeten/ontmoeten)
- Il/Elle/On rencontrera (Hij/Zij/Eén zal ontmoeten/ontmoeten)
- Nous rencontrerons (We zullen elkaar ontmoeten/ontmoeten)
- Vous rencontrerez (U zult ontmoeten/ontmoeten)
- Ils/Elles rencontreront (Zij zullen elkaar ontmoeten/ontmoeten)

 

2. Conditionnel (Voorwaardelijk)

De voorwaardelijke tijd wordt gebruikt om hypothetische situaties of verlangens uit te drukken:

- Je rencontrerais (Ik zou ontmoeten/ontmoeten)
- Tu rencontrerais (Je zou ontmoeten/ontmoeten)
- Il/Elle/On rencontrerait (Hij/Zij/Eén zou ontmoeten/ontmoeten)
- Nous rencontrerions (We zouden elkaar ontmoeten/ontmoeten)
- Vous rencontreriez (Je zou elkaar ontmoeten/ontmoeten)
- Ils/Elles rencontreraient (Zij zouden elkaar ontmoeten/ontmoeten)

 

10 voorbeeldzinnen met het woord "Rencontrer"

Hier zijn 10 voorbeeldzinnen met het woord "rencontrer" in verschillende grammaticale tijden:

  1. Je rencontre mon ami demain. - (Ik zal mijn vriend morgen ontmoeten.) - Toekomstige tijd
  2. Nous avons rencontré des gens intéressants lors de notre voyage. - (We hebben interessante mensen ontmoet tijdens onze reis.) - voltooid deelwoord (Passé Composé)
  3. Si j'avais plus de temps, je te rencontrerais plus souvent. - (Als ik meer tijd had, zou ik je vaker ontmoeten.) - Voorwaardelijke tijd
  4. Il rencontrait toujours de nouvelles personnes à ses soirées. - (Hij ontmoette steeds nieuwe mensen op zijn feestjes.) - Imperfecte tijd
  5. Elle rencontrera son professeur après les cours. - (Ze zal haar leraar na de lessen ontmoeten.) - Toekomende tijd
  6. Nous te rencontrerons à la gare à 16 heures. - (We zien je om 16 uur op het treinstation.) - Toekomende tijd
  7. Quand est-ce que vous avez rencontré votre conjoint? - (Wanneer heeft u uw echtgenoot ontmoet?) - Verleden tijd (Passé Composé)
  8. Ils ne rencontreraient jamais un tel défi sans préparation. - (Ze zouden nooit zo'n uitdaging aangaan zonder voorbereiding.) - Voorwaardelijke tijd
  9. Je rencontrais souvent mon professeur dans la bibliothèque. - (Ik ontmoette mijn leraar vaak in de bibliotheek.) - Imperfecte tijd
  10. Elles auraient rencontré leur idole si elles étaient venues plus tôt. - (Ze zouden hun idool hebben ontmoet als ze eerder waren gekomen.) - Voorwaardelijke voltooid verleden tijd