"Penser" - Conjugatie van het Franse werkwoord

De Franse taal staat bekend om zijn ingewikkelde werkwoordvervoegingen, en een veelvoorkomend werkwoord dat deze complexiteit illustreert is "penser". In dit artikel zullen we de vervoeging van het werkwoord "penser" in verschillende tijden en stemmingen onderzoeken, zodat je een uitgebreide gids krijgt voor het gebruik van dit belangrijke Franse werkwoord.

 

Tegenwoordige Indicatieve

In de tegenwoordige aanwijzende tijd wordt "penser" als volgt vervoegd:

- Je pense (denk ik)
- Tu penses (U denkt)
- Il/elle/on pense (Hij/zij/iemand denkt)
- Nous pensons (Wij denken)
- Vous pensez (U denkt)
- Ils/elles pensent (Zij denken)

 

Imperfecte Indicatief

De onvoltooid indicatieve tijd wordt gebruikt om lopende of gebruikelijke handelingen in het verleden te beschrijven. De vervoeging van "penser" in deze tijd is als volgt:

- Je pensais (Ik dacht)
- Tu pensais (Vroeger dacht je)
- Il/elle/on pensait (Hij/zij/iemand dacht)
- Nous pensions (Wij dachten vroeger)
- Vous pensiez (Vroeger dacht je)
- Ils/elles pensaient (Zij dachten)

 

Eenvoudige toekomst

Om acties uit te drukken die in de toekomst zullen gebeuren, kun je de eenvoudige toekomende tijd van "penser" gebruiken. Zo wordt het vervoegd:

- Je penserai (Ik zal denken)
- Tu penseras (Je zult denken)
- Il/elle/on pensera (Hij/zij/iemand zal denken)
- Nous penserons (Wij zullen denken)
- Vous penserez (U zult denken)
- Ils/elles penseront (Zij zullen denken)

 

Voorwaardelijk

De voorwaardelijke wijs wordt gebruikt om hypothetische acties of gebeurtenissen uit te drukken. De vervoeging van "penser" in de voorwaardelijke wijs is als volgt:

- Je penserais (Ik zou denken)
- Tu penserais (Je zou denken)
- Il/elle/on penserait (Hij/zij/iemand zou denken)
- Nous penserions (Wij zouden denken)
- Vous penseriez (U zou denken)
- Ils/elles penseraient (Zij zouden denken)

 

Aanvoegende wijs

De aanvoegende wijs wordt gebruikt om twijfel, verlangen of onzekerheid over te brengen. Zo wordt "penser" vervoegd in de aanvoegende wijs:

- Que je pense (Dat denk ik)
- Que tu penses (Dat je denkt)
- Qu'il/elle/on pense (Dat hij/zij/iemand denkt)
- Que nous pensons (Dat wij denken)
- Que vous pensiez (Dat je denkt)
- Qu'ils/elles pensent (Dat ze denken)

 

10 voorbeeldzinnen met het woord "penser"

Hier zijn 10 voorbeeldzinnen met het woord "penser" in verschillende grammaticale tijden:

  1. Je pense souvent à mes amis. (Ik denk vaak aan mijn vrienden) - Tegenwoordige Indicatief
  2. Tu pensais à ton avenir hier soir. (Je dacht gisteravond aan je toekomst) - Imperfect Indicatief
  3. Il pensera à son anniversaire demain. (Hij zal morgen aan zijn verjaardag denken) - Eenvoudige Toekomst
  4. Elle aurait pensé à nous inviter. (Ze zou eraan gedacht hebben ons uit te nodigen) - Voorwaardelijk
  5. Nous voulons que tu penses à notre proposition. (We willen dat je nadenkt over ons voorstel) - Aanvoegende wijs
  6. Quand ils pensent à leur voyage, ils sourient. (Als ze aan hun reis denken, glimlachen ze) - Tegenwoordige Indicatief
  7. J'étais en train de penser à ce problème. (Ik dacht na over dit probleem) - Imperfecte Indicatief
  8. Nous penserons à tout planifier minutieusement. (We zullen erover nadenken om alles minutieus te plannen) - Eenvoudige Toekomst
  9. Elle penserait à sa famille si elle partait. (Ze zou aan haar familie denken als ze wegging) - Voorwaardelijk
  10. Il faut que tu penses à ton avenir. (Je moet aan je toekomst denken) - Aanvoegende wijs