"Aller" - Conjugatie van het Franse werkwoord

Een van de meest fundamentele werkwoorden in het Frans is "aller", wat "gaan" betekent. Begrijpen hoe je "aller" moet vervoegen is essentieel voor iedereen die vloeiend Frans wil spreken en begrijpen. In dit artikel zullen we de vervoeging van het werkwoord "aller" in verschillende tijden en stemmingen bekijken.

 

Tegenwoordige tijd (Présent)

De tegenwoordige tijd in het Frans wordt gebruikt om handelingen te beschrijven die nu plaatsvinden of gewoontehandelingen. Zo wordt "aller" vervoegd in de tegenwoordige tijd:

1. Je vais - Ik ga
2. Tu vas - Jij gaat (informeel enkelvoud)
3. Il/elle/on va - Hij/zij/iemand gaat
4. Nous allons - Wij gaan
5. Vous allez - Jij gaat (formeel enkelvoud/ meervoud)
6. Ils/elles vont - Zij gaan

Voorbeeldzinnen:

- Je vais au cinéma ce soir. (Ik ga vanavond naar de bioscoop.)
- Elle va à l'école tous les jours. (Ze gaat elke dag naar school.)

 

Imperfecte tijd (Imparfait)

De onvoltooid verleden tijd wordt gebruikt om lopende of gebruikelijke handelingen in het verleden te beschrijven. Om "aller" in de onvoltooid verleden tijd te vervoegen, volg je deze patronen:

1. J'allais - Ik ging
2. Tu allais - Jij ging (informeel enkelvoud)
3. Il/elle/on allait - Hij/zij/iemand ging
4. Nous allions - We gingen
5. Vous alliez - Jij ging (formeel enkelvoud/meervoud)
6. Ils/elles allaient - Zij gingen

Voorbeeldzinnen:

- Quand j'étais jeune, j'allais souvent à la plage. (Toen ik jong was, ging ik vaak naar het strand).
- Ils allaient à la piscine tous les étés. (Ze gingen elke zomer naar het zwembad).

 

Toekomende tijd (Futur Simple)

De toekomende tijd wordt gebruikt om handelingen uit te drukken die in de toekomst zullen plaatsvinden. Het vervoegen van "aller" in de toekomende tijd is relatief eenvoudig:

1. J'irai - Ik zal gaan
2. Tu iras - Jij zult gaan (informeel enkelvoud)
3. Il/elle/on ira - Hij/zij/iemand zal gaan
4. Nous irons - We zullen gaan
5. Vous irez - U zult gaan (formeel enkelvoud/meervoud)
6. Ils/elles iront - Zij zullen gaan

Voorbeeldzinnen:

- L'année prochaine, je vais en France. (Volgend jaar ga ik naar Frankrijk.)
- Ils iront au restaurant ce soir. (Ze zullen vanavond naar het restaurant gaan.)

 

Voorwaardelijke wijs (Conditionnel Présent)

De voorwaardelijke wijs wordt gebruikt om hypothetische of onzekere acties uit te drukken. Om "aller" te vervoegen in de voorwaardelijke wijs, gebruik je de volgende vormen:

1. J'irais - Ik zou gaan
2. Tu irais - Jij zou gaan (informeel enkelvoud)
3. Il/elle/on irait - Hij/zij/iemand zou gaan
4. Nous irions - We zouden gaan
5. Vous iriez - Je zou gaan (formeel enkelvoud/meervoud)
6. Ils/elles iraient - Zij zouden gaan

Voorbeeldzinnen:

- Si j'avais de l'argent, j'irais en voyage. (Als ik geld had, zou ik op reis gaan).
- Elle irait au concert si elle avait des billets. (Ze zou naar het concert gaan als ze kaartjes had).

 

Aanvoegende wijs (Subjonctif Présent)

De aanvoegende wijs wordt gebruikt in situaties van twijfel, verlangen of onzekerheid. Het vervoegen van "aller" in de aanvoegende wijs volgt deze patronen:

1. Que j'aille - Dat ik ga
2. Que tu ailles - Dat je gaat (informeel enkelvoud)
3. Qu'il/elle/on aille - Dat hij/zij/iemand gaat
4. Que nous allions - Dat we gaan
5. Que vous alliez - Dat je gaat (formeel enkelvoud/meervoud)
6. Qu'ils/elles aillent - Dat zij gaan

Voorbeeldzinnen:

- Il faut que j'aille à la banque demain. (Ik moet morgen naar de bank.)
- Elle souhaite que tu ailles à la fête avec elle. (Ze wenst dat je met haar naar het feest gaat.)

 

10 voorbeeldzinnen met het woord "aller"

Hier zijn 10 voorbeeldzinnen met het woord "aller" in verschillende grammaticale tijden:

  1. Je vais au marché demain. (Ik ga morgen naar de markt.) - Tegenwoordige tijd
  2. Tu es allé(e) à la plage la semaine dernière. (Je bent vorige week naar het strand geweest.) - Verleden tijd
  3. Il ira à Paris l'année prochaine. (Hij zal volgend jaar naar Parijs gaan.) - Toekomende Tijd
  4. Nous sommes en train d'aller à l'école. (We gaan nu naar school.) - Present Progressive
  5. Vous êtes allés en vacances cet été. (Jullie zijn deze zomer op vakantie geweest.) - Verleden tijd
  6. Elle était allée chez le médecin hier. (Ze was gisteren naar de dokter gegaan.) - Verleden Perfect
  7. On devrait aller au restaurant ce soir. (We moeten vanavond naar het restaurant gaan.) - Voorwaardelijke Stemming
  8. Que tu ailles à la fête dépend de ton emploi du temps. (Of je naar het feest gaat hangt af van je agenda.) - Aanvoegende wijs
  9. Ils allaient souvent à la bibliothèque quand ils étaient étudiants. (Ze gingen vaak naar de bibliotheek toen ze studeerden.) - Imperfect Tense
  10. Nous irions à la montagne si le temps était meilleur. (We zouden naar de bergen gaan als het weer beter was.) - Voorwaardelijke wijsheid