Passé simple (Franse verleden tijd) - Conjugatie met oefeningen & voorbeelden

Passé simple is een van de drie Franse verleden tijden die overeenkomen met de verleden tijd (de andere twee zijn Passé passé composé en Passé imparfait). De verschillen tussen de drie verleden tijden worden aan het eind van dit artikel nader toegelicht.

Passé simple wordt niet gebruikt in gesproken taal, maar meer in geschreven taal (bijv. verhalen en vertellingen) en in zeer formele toespraken. Daarom zul je waarschijnlijk nooit de passé simple in de praktijk, maar het is toch nuttig om het te kunnen herkennen als je het tegenkomt.

 

Werkwoordsuitgangen in passé simple

In passé simple wordt de inifinitieve uitgang van het werkwoord vervangen door de passé simple einde. Er zijn twee soorten eindes in passé simple:

  • één reeks voor regelmatige werkwoorden in de eerste vervoeging (d.w.z. die welke eindigen op -er) en
  • een set voor de 2e en 3e vervoegingen (d.w.z. die eindigen op -ir en -re)

 

1e vervoeging

Alle werkwoorden in de 1e vervoeging krijgen deze uitgangen in passé simple:

1. conjugatie Voorbeelden
voornaamwoord einde parler trouver
je -ai parlai trouvai
tu -as parlas trouvas
il/elle/on -a parla trouva
nous -âmes parlâmes trouvâmes
vous -âtes parlâtes trouvâtes
ils/elles -èrent parlèrent trouvèrent

 

2e en 3e vervoeging

Alle werkwoorden in de 2e en 3e vervoeging krijgen deze uitgangen in passé simple:

2. og 3. vervoeging Voorbeelden
voornaamwoord einde finir vendre
je -is finis vendis
tu -is finis vendis
il/elle/on -it finit vendit
nous -îmes finîmes vendîmes
vous -îtes finîtes vendîtes
ils/elles -irent finirent vendirent

 

Onregelmatige werkwoorden

Onregelmatige werkwoorden veranderen van stam wanneer ze vervoegd worden in passé simple. Ze hebben ongeveer dezelfde uitgangen als werkwoorden in de 2e en 3e vervoeging.

Hier zijn enkele voorbeelden van onregelmatige werkwoorden in passé simple:

 

Onregelmatige werkwoorden eindigend op -ir

s’assoir
je m’assis
tu t’assis
il/elle/on s’assit
nous nous assîmes
vous vous assîtes
ils/elles s’assirent
fuir
je fuis
tu fuis
il/elle/on fuit
nous fuîmes
vous fuîtes
ils/elles fuirent

 

Onregelmatige werkwoorden eindigend op -re

conduire
je conduisis
tu conduisis
il/elle/on conduisit
nous nous conduisîmes
vous vous conduisîtes
ils/elles conduisirent
mettre
je mis
tu mis
il/elle/on mit
nous miîmes
vous miîtes
ils/elles miirent

Voor onregelmatige werkwoorden geldt bovendien dat de meeste werkwoorden die eindigen op -u in het voltooid deelwoord (de tijd die gebruikt wordt om de passé composé) gebruiken hun voltooid deelwoord als de stam van passé simple. Hier zijn enkele voorbeelden:

avoir (eu-)
je eus
tu eus
il/elle/on eut
nous eûmes
vous eûtes
ils/elles eurent
courir (couru-)
je courus
tu courus
il/elle/on courut
nous courûmes
vous courûtes
ils/elles coururent
boire (bu-)
je bus
tu bus
il/elle/on but
nous bûmes
vous bûtes
ils/elles burent
connaître (connu -)
je connus
tu connus
il/elle/on connut
nous connûmes
vous connûtes
ils/elles connurent

 

De verschillen tussen de 3 tijden

Zoals vermeld in de inleiding van dit artikel, zijn er in het Frans drie vormen van de verleden tijd, die samen overeenkomen met de verleden tijd. De drie tijden zijn:

  • Imparfait
  • Passé simple
  • Passé composé

 

Imparfait

Imparfait wijst op het bestaan van een onbepaalde handeling:

  • Si je buvais moins, je serai un autre homme = Als je minder zou drinken, zou je een andere man zijn...
  • Tu buvais tout le temps = Je dronk de hele tijd
  • Il buvait seule, pour oublier le boulot = Hij dronk alleen om het werk te vergeten

Imparfait geeft aan dat een actie uit het verleden is aan de gang.

 

Passé simple en passé composé

Passé simple en passé composé geven aan dat de de actie is beperkt:

  • Je bus une troisième tasse, puis une quatrième = Ik dronk een derde kopje en toen een vierde (passé simple)
  • Je ne suis pas malheureux, mais quand j’ai bu, je pleure = Ik ben niet ongelukkig, maar als ik gedronken heb, huil ik (passé composé)

Passé simple en passé composé geven aan dat een actie uit het verleden is voltooid.

Ook moet worden vermeld dat:

  • Passé simple wordt uitsluitend gebruikt in verzorgd of verhalend schrijven en in zeer formele toespraken
  • Passé composé wordt zowel in spraak als in geschrift gebruikt

Bovendien moet u weten dat u de twee tijdstippen niet kunt afwisselen in dezelfde passage.

 

10 Oefeningen

Hier zijn 10 oefeningen om de eenvoudige verleden tijd (Passé simple) in het Frans te oefenen:

Oefening 1: Vervoeg het werkwoord "manger" (eten) in Passé simple voor de volgende onderwerpen: je, tu, il/elle, nous, vous, ils/elles.

Oefening 2: Vul de lege plekken in met de juiste vorm van het werkwoord in Passé simple:

  • Hier, il _______ (aller) au cinéma.
  • Nous _______ (prendre) le train pour Paris.
  • Elle _______ (avoir) un gâteau délicieux.

Oefening 3: Schrijf volledige zinnen in Passé simple met de werkwoorden tussen haakjes:

  • Nous _______ (arriver) à l'aéroport à l'heure.
  • Ils _______ (parler) de leurs vacances en Espagne.
  • U _______ (voltooi) uw werk snel.

Oefening 4: Vervoeg het onregelmatige werkwoord "être" (zijn) in Passé simple voor de volgende onderwerpen: je, tu, il/elle, nous, vous, ils/elles.

Oefening 5: Herschrijf de volgende zinnen in Passé simple:

  • Hij spreekt Engels.
  • Elle chante une chanson.

Oefening 6: Vervoeg het werkwoord "avoir" (hebben) in Passé simple voor de volgende onderwerpen: je, tu, il/elle, nous, vous, ils/elles.

Oefening 7: Vul de lege plekken in met de juiste vorm van het werkwoord in Passé simple:

  • Hier, je _______ (voir) un film intéressant.
  • Ils _______ (faire) une promenade dans le parc.
  • Vous _______ (pouvoir) résoudre ce problème.

Oefening 8: Schrijf volledige zinnen in Passé simple met behulp van de werkwoorden tussen haakjes:

  • J'_______ (aller) à la plage pendant les vacances.
  • Ze _______ (prendre) un taxi pour rentrer chez elle.
  • Nous _______ (boire) du café ce matin.

Oefening 9: Vervoeg het werkwoord "venir" (komen) in Passé simple voor de volgende onderwerpen: je, tu, il/elle, nous, vous, ils/elles.

Oefening 10: Herschrijf de volgende zinnen in Passé simple:

  • We begrijpen het verhaal.
  • U ontvangt een brief.