"Appeler" - Conjugatie van het Franse werkwoord

De Franse taal heeft een rijk en ingewikkeld systeem van werkwoordvervoegingen, en een essentieel werkwoord dat leerlingen al vroeg tegenkomen is "appeler". In dit artikel zullen we kijken naar de vervoeging van het werkwoord "appeler" in verschillende tijden en stemmingen, zodat je een uitgebreide gids krijgt om het gebruik ervan onder de knie te krijgen.

 

Tegenwoordige Indicatieve

- Je appelle (Ik roep)
- Tu appelles (Jij roept)
- Il/elle/on appelle (Hij/zij/iemand roept)
- Nous appelons (Wij roepen)
- Vous appelez (U roept)
- Ils/elles appellent (Zij roepen)

 

Imperfecte Indicatief

- J'appelais (Ik belde)
- Tu appelais (Vroeger belde je)
- Il/elle/on appelait (Hij/zij/iemand riep)
- Nous appelions (We belden vroeger)
- Vous appeliez (Vroeger belde u)
- Ils/elles appelaient (Zij riepen)

 

Toekomst Indicatief

- Je appellerai (Ik zal bellen)
- Tu appelleras (U zult bellen)
- Il/elle/on appellera (Hij/zij/iemand zal bellen)
- Nous appellerons (Wij bellen)
- Vous appellez (U zult bellen)
- Ils/elles appelleront (Zij zullen bellen)

 

Voorwaardelijk

- Je appellerais (Ik zou bellen)
- Tu appellerais (Je zou bellen)
- Il/elle/on appellerait (Hij/zij/iemand zou bellen)
- Nous appellerions (We zouden bellen)
- Vous appelleriez (U zou bellen)
- Ils/elles appelleraient (Zij zouden bellen)

 

Aanvoegende wijs

- Que je appelle (Dat ik roep)
- Que tu appelles (Dat je roept)
- Qu'il/elle/on appelle (Dat hij/zij/iemand roept)
- Que nous appelions (Dat roepen wij)
- Que vous appeliez (Dat u roept)
- Qu'ils/elles appellent (Dat zij roepen)

 

Imperatief

- Appelle (Roep - informeel enkelvoud)
- Appelons
- Appelez (Roep - formeel of meervoud)

 

Infinitief

- Appeler (Bellen)

 

Deelwoord

- Appelé (Geroepen)

 

Gerund

- Appelant (Bellen)

 

10 voorbeeldzinnen met het woord "rendre"

Hier zijn 10 voorbeeldzinnen met het woord "rendre" in verschillende grammaticale tijden:

  1. Je rends visite à mes grands-parents. (Ik bezoek mijn grootouders.) - Tegenwoordige Indicatief
  2. Tu rendais ton livre à la bibliothèque. (Je bracht je boek terug naar de bibliotheek.) - Imperfect Indicatieve
  3. Il a rendu son devoir hier. (Hij heeft gisteren zijn huiswerk ingeleverd.) - Verleden Indicatief
  4. Nous rendrons nos devoirs demain. (Morgen leveren we ons huiswerk in.) - Toekomende Indicatief
  5. Vous avez rendu service à votre ami. (Je hebt je vriend een dienst bewezen.) - Samengestelde voltooid Indicatief
  6. Elle rendrait visite à sa sœur si elle pouvait. (Ze zou haar zus bezoeken als ze kon.) - Voorwaardelijk
  7. Que tu rendes l'argent tout de suite ! (Je geeft het geld meteen terug!) - Aanvoegende wijs
  8. Rends-moi mon livre, s'il te plaît. (Geef me mijn boek terug, alstublieft.) - Imperatief
  9. Mon but est de rendre les choses meilleures. (Mijn doel is om dingen beter te maken.) - Infinitief
  10. En rendant ce service, j'ai aidé ma communauté. (Door deze dienst te verlenen heb ik mijn gemeenschap geholpen) - Gerund